Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7837

Datum uitspraak2003-11-10
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02/989 GEMWT ZWA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar aanleiding van gesprekken met Howicon B.V. heeft verweerder bij schrijven van 23 oktober 2001 aan eisers medegedeeld dat verweerder voornemens was om op kosten van Maasdok een einde te maken aan het ligplaats innemen met het schip General Maczek ter hoogte van het bedrijf van Howicon in de Beatrixhaven te Maastricht. Het schip lag aldaar volgens verweerder illegaal afgemeerd, aangezien dat in strijd was met de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Maastricht.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd: LJN AR5815.


Uitspraak

Reg.nr. AWB 02 / 989 GEMWT ZWA UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen L.M.R. Limited te Balzan (Malta), Muszka Sp.z.o.o. te Gdansk (Polen), en J-E Constructions Spolka z ograniczona odpowied zielnoscia te Gdansk (Polen), mede gevestigd te Maastricht en aldaar handelend onder de naam E.C.T. Maasdok, eisers, en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder. Datum bestreden besluit: 6 mei 2002. Kenmerk: 2002-05052. Behandeling ter zitting: 1 oktober 2003. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen verweerders besluit tot toepassing van bestuursdwang ten aanzien van het illegaal ligplaats innemen met het schip General Maczek in de Beatrixhaven te Maastricht ongegrond verklaard. Eisers gemachtigde, mr. G.C. Kooijman, advocaat te ’s-Hertogenbosch, heeft daartegen namens eisers beroep ingesteld. Howicon B.V. heeft door middel van haar gemachtigde, mr. G.A.M. van de Wouw, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om als partij aan het geding deel te nemen. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers respectievelijk de gemachtigde van Howicon B.V. gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Howicon B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven. Het beroep is ter behandeling gevoegd met de beroepszaak met registratienummer Awb 02/1855 en gevoegd behandeld met die zaak en met de zaak met registratienummer 02/187 ter zitting van de rechtbank op 1 oktober 2002. Op deze zitting zijn eisers verschenen bij hun gemachtigde mr. Kooijman voornoemd. Namens eiseres L.M.R. Limited is tevens verschenen de heer H. Marinus, beëdigd scheepstaxateur. Verweerder is verschenen bij gemachtigden de heer mr. R.J.G.M. Jeukens, stafjurist Centrale Staf van de Bestuursdienst van verweerders gemeente, de heer mr. T. Vaessen, beleidsmedewerker dienst Stadsbeheer en Facilitaire Zaken van verweerders gemeente en de heer ing. J.E.P. Godding, Hoofd preventie en preparatie van de Brandweer Maastricht. Namens Howicon B.V. is verschenen de heer [A], directeur van Howicon B.V., en mr. Van de Wouw voornoemd. II. OVERWEGINGEN. Naar aanleiding van gesprekken met Howicon B.V. (hierna te noemen: Howicon) heeft verweerder bij schrijven van 23 oktober 2001 aan eisers (hierna te noemen: Maasdok) medegedeeld dat verweerder voornemens was om op kosten van Maasdok een einde te maken aan het ligplaats innemen met het schip General Maczek ter hoogte van het bedrijf van Howicon in de Beatrixhaven te Maastricht. Het schip lag aldaar volgens verweerder illegaal afgemeerd, aangezien dat in strijd was met de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Maastricht. De gemachtigde van Maasdok heeft bij schrijven van 13 november 2001 de zienswijze van Maasdok op dit voornemen gegeven. Bij besluit van 3 januari 2002 heeft verweerder besloten om op kosten van Maasdok aan de hiervoor bedoelde situatie een einde te maken indien Maasdok niet binnen acht weken na verzending van het besluit het innemen van ligplaats met het schip op voormelde locatie zou beëindigen en het schip zou verplaatsen naar elders waar het innemen van ligplaats is toegestaan. Bij schrijven van 8 februari 2002 heeft de gemachtigde van Maasdok bezwaar gemaakt tegen de bestuursdwangaanschrijving. Bij schrijven van 12 februari 2002 is tevens aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek gedaan om terzake hiervan een voorlopige voorziening te treffen. Laatstvermeld verzoek is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2002 afgewezen. De gemachtigde van Maasdok alsmede, namens eiseres L.M.R. Limited, dhr. H. Marinus, hebben op een hoorzitting op 8 maart 2002 het bezwaar mondeling toegelicht. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Maasdok kan zich daarmee niet verenigen. Maasdok is van mening dat het innemen van ligplaats met het schip in de Beatrixhaven niet in strijd is met artikel 5.3.2. van de APV. Het aanwijzingsbesluit van BenW van 31 oktober 1989 spreekt niet over "vaartuig" maar over "woonschip". Maasdok acht het aanwijzingsbesluit, nu verweerder stelt niet bevoegd te zijn om het aanwijzingsbesluit te beperken naar soort vaartuig, onverbindend. Het mag volgens Maasdok dan niet zo zijn dat de burger maar moet begrijpen dat, hoewel er "woonschip" staat, daarvoor in de plaats "vaartuig" moet worden gelezen. Maasdok is overigens van mening dat de General Maczek niet een woonschip is, maar een passagiersschip en dat een woonschip, aangezien zo'n schip niet is bestemd om te varen, geen vaartuig is. Maasdok voert daarnaast aan dat op het innemen van de ligplaats de Wet milieubeheer van toepassing is. Maasdok beschikt namelijk over een milieuvergunning ten behoeve van revisiewerkzaamheden aan de General Maczek. Op grond van die vergunning geldt het gedeelte van de haven waar het schip ten tijde hier in geding lag afgemeerd als onderdeel van de inrichting. Ook gelet hierop gold volgens Maasdok, ingevolge artikel 5.3.2, derde lid, van de APV, het verbod van het eerste lid van dat artikel niet. Maasdok wijst erop dat de redenering van verweerder dat het verbod niet geldt wanneer en voor zover er sprake is van milieuhygiënische aspecten en niet van aspecten van openbare orde is, niet is terug te vinden in de tekst van de APV. Maasdok vraagt zich af hoe de onderhavige zaak zich volgens verweerder verhoudt tot de schepen van de binnenschippers die, na hun schip bij Maasdok aangelegd of gedokt te hebben, allen gedurende de reparatie op het schip blijven wonen. Maasdok stelt vergunning te hebben gekregen om een kade te slaan en vindt dat dit impliceert dat met vaartuigen aan die kade ligplaats wordt ingenomen. Maasdok betwist dat de General Maczek de bedrijfsvoering van Howicon of andere aangrenzende bedrijven belemmerde. Howicin heeft geen watergebonden bedrijf. De APV dient bovendien volgens Maasdok niet ter behartiging van de belangen van deze bedrijven. Het feit dat het schip langs de kade ter hoogte van Howicon ligplaats had ingenomen, is bij de milieuvergunning meegenomen en dient zijns inziens daarom in het kader van de milieuvergunning te worden bezien. Ook wordt bestreden dat de aanwezigheid van het schip de verkoop van het perceel van Howicon bemoeilijkte. Verwijdering van de General Maczek uit de haven betekende niet dat daar geen schepen meer zouden liggen. Bovendien is de oever van het perceel van Howicon volgens Maasdok niet geschikt als kade en mogen daar op grond van de scheepvaartregelgeving geen schepen liggen. Ook al zou de ligplaats van het schip, aangenomen dat het als woonschip werd gebruikt, als illegaal moeten worden beschouwd, dan had verweerder volgens Maasdok wel een aanschrijving tot beëindiging van het gebruik als woonschip kunnen doen uitgaan, maar een aanschrijving tot verwijdering van het schip gaat in de ogen van Maasdok dan te ver. De onderhavige aanschrijving is in dat geval volgens Maasdok ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien verweerder tegen een ander schip dat ilegaal was afgemeerd niet handhavend is opgetreden. Maasdok heeft hier ook reeds in bezwaar op gewezen, maar verweerder is volgens Maasdok in het bestreden besluit onvoldoende hierop ingegaan. De gemachtigde vindt de situatie van de General Maczek overigens uniek en vindt daarom dat het afzien van toepassing van bestuursdwang in dit geval deze geen precedentwerking kan hebben. Howicon stelt de vraag aan de orde of Maasdok nog belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit, nu het bestuursdwangbesluit is uitgewerkt en nu volgens Howicon bovendien niet duidelijk is welke schade Maasdok door het besluit zou hebben geleden. Volgens Howicon kan het aanwijzingsbesluit van BenW van 3 oktober 1989, ook al zou dat geen betrekking hebben op alle vaartuigen, maar alleen op woonschepen, niet als onverbindend worden beschouwd. Het verbod van het eerste lid van artikel 5.3.2. van de APV geldt in dat geval alleen voor woonschepen. Volgens "Van Dale" is een woonschip een geheel of gedeeltelijk tot woning ingericht schip. De General Maczek voldoet aan die beschrijving, nu het vanaf het begin dat het in de Beatrixhaven heeft gelegen als woning was ingericht. Het is dus een woonschip. Het is bovendien evident dat de General Maczek enkel met het doel van huisvesting van personen voor het bedrijfsterrein van Howicon lag afgemeerd. De Wet milieubeheer acht Howicon in dit geval niet van toepassing, ook al is een milieuvergunning verleend. Het derde lid van artikel 5.3.2. van de APV is naar de mening van Howicon alleen van toepassing voor zover het gaat om belangen die door de Wet milieubeheer worden behartigd. Die belangen zijn er in dit geval niet, zodat het verbod van het eerste lid van artikel 5.3.2. onverkort geldt. Verder is de belanghebbende de mening toegedaan dat verweerder, ook al woonde er niemand op het schip, een aanschrijving tot verwijdering van het schip mocht doen uitgaan, nu het schip een woonschip was dat ligplaats had op een plaats waar dat verboden was. Mocht Maasdok vergunning hebben gekregen om een kade te slaan, dan wil dat naar zijn mening nog niet zeggen dat daar met een schip als de General Maczek ligplaats mag worden ingenomen. Door de ligging van het schip werd Howicon in haar bedrijfsvoering gehinderd. Howicon had geen ongehinderde toegang tot de haven. Potentiële huurders of kopers van het bedrijf werden afgeschrikt omdat een vrije aan- en afvoer via open water niet mogelijk was. De General Maczek hinderde ook het scheepvaartverkeer. De situatie van de General Maczek was uniek, doch het tolereren van deze situatie zou een vrijbrief zijn geweest om een ligplaats voor (woon)schepen te hebben/beschikbaar te stellen op lokaties waar dit vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid absoluut ongewenst is. De rechtbank beantwoordt de vraag of Maasdok nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep bevestigend, aangezien Maasdok heeft gesteld als gevolg van het bestuursdwangbesluit schade te hebben geleden en deze schade zo mogelijk vergoed te willen zien. Vervolgens is de vraag aan de orde of het bestreden besluit van verweerder om het bestuursdwangbesluit te handhaven in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Artikel 5:21 van de Awb definieert bestuursdwang als het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Ingevolge artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend. In artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is aan het gemeentebestuur de bevoegdheid toegekend tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders uitgeoefend, indien de toepassing dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitoefent. Artikel 5.3.2. van de APV van de gemeente Maastricht heeft als kopje "Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen" en luidt als volgt: 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water. 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water: a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente; b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen. 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Natuur- en landschapsbeschermingsverordening Limburg van toepassing is. Op 3 oktober 1989 heeft verweerder "gelet op het bepaalde in artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemeen Plaatselijke Verordening voor de gemeente Maastricht", besloten: aan te wijzen als gedeelten van openbaar water, waarop het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen: al het openbaar water binnen de gemeente Maastricht, behoudens het zogenaamde overlaatgebied ten noorden van Boschpoort, zoals op de bij dit besluit behorende gewaarmerkte kaart in rood is aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat verweerder met het besluit van 3 oktober 1989 iets anders heeft beoogd dan de gedeelten van openbaar water aan te wijzen waar het verbod van artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV van kracht is. Artikel 5.3.2. van de APV betreft "woonschepen en overige vaartuigen". Het aanwijzingsbesluit van verweerder ziet in elk geval op woonschepen. Onbestreden is dat de General Maczek ten tijde van het besluit in primo alsook ten tijde van het bestreden besluit ligplaats had binnen het in het besluit van 3 oktober 1989 aangewezen gebied. Maasdok heeft in beroep gesteld dat het schip uitsluitend ter reparatie lag afgemeerd. Op grond van de stukken, waaronder verslagen van besprekingen en rapporten van diverse instanties, acht de rechtbank dit echter volstrekt onaannemelijk. Uit die stukken blijkt dat het schip was bestemd tot alsook was ingericht als woonschip. Het schip was derhalve een woonschip. Maasdok heeft gesteld dat zich in casu de in het derde lid van artikel 5.3.2. van de APV genoemde situatie voordoet, nu Maasdok over een milieuvergunning, namelijk een revisievergunning, beschikte. Dat een milieuvergunning is verleend betekent naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet dat artikel 5.3.2., derde lid, van de APV van toepassing is. In casu is niet gebleken dat in het kader van de vergunning het -door de APV gediende- belang van een goede openbare orde met betrekking tot de ligplaats van schepen in verweerders gemeente is meegewogen of dat als gevolg van die vergunning gelet op de Wet milieubeheer dat belang rechtens geen relevantie meer zou hebben. Naar het oordeel van de rechtbank deed de milieuvergunning dan ook niets af aan het verbod om met een vaartuig ligplaats in te nemen. Maasdok heeft ook nog verwezen naar een vergunning voor het slaan van een kade, maar ook al zou zo'n vergunning zijn verleend, dan doet ook dat feit niet af aan het verbod om met een vaartuig ligplaats in te nemen. Gelet op het vorenstaande dient te worden geconcludeerd dat de General Maczek ligplaats had in strijd met artikel 5.3.2. van de APV. Verweerder was derhalve bevoegd om om ten aanzien daarvan bestuursdwang toe te passen. Verweerder dient ingevolge artikel 3:4 van de Awb bij het gebruik van een bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang alle rechtstreeks bij het bestuursdwangbesluit betrokken belangen in ogenschouw te nemen en de belangen die verweerder met de bestuursdwang beoogt te dienen af te wegen tegen de belangen die daardoor worden geschaad. Aangezien de bevoegdheid voor wat betreft de belangenafweging discretionair is, kan de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging slechts marginaal toetsen, hetgeen betekent dat de rechter die belangenafweging dient te respecteren tenzij ze apert onredelijk is. De rechtbank betrekt daarbij echter ook de vaste jurisprudentie met betrekking tot handhavend optreden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Volgens deze jurisprudentie is een bestuursorgaan, niettegenstaande dat het bestuursorgaan belangen volgens de eigen inzichten mag afwegen, in beginsel gehouden om tegen illegale activiteiten op te treden, gelet op de algemene belangen die met handhaving van wettelijke voorschriften worden gediend en ter voorkoming van ongewenste precedentvorming. De rechtbank volgt deze jurisprudentie. De rechtbank ziet onvoldoende reden om te oordelen dat verweerder in redelijkheid niet tot een aanschrijving aan Maasdok tot de verwijdering van de General Maczek, zoals vermeld in het besluit in primo van 3 oktober 2002, is kunnen overgaan. Verweerder heeft bij de vraag of Maasdok moest worden aangeschreven tot verwijdering van het schip terecht het belang van Howicon bij verwijdering van het schip meegewogen. Vaststaat dat het schip (voor een groot deel) ter hoogte van de kade bij het bedrijf van Howicon permanent lag afgemeerd als woonschip ten behoeve van een groot aantal personen. Gezien ook de omvang van het schip (lengte ongeveer 77 m.) had dit, ongeacht of Howicon een watergebonden bedrijf is, ongetwijfeld een waardedrukkend effect op het perceel van Howicon. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht het gevaar van ongewenste precedentvorming aan zijn besluit ten grondslag gelegd. In casu afzien van een aanschrijving tot verwijdering van het schip zou, tegen de achtergrond dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden, verweerders mogelijkheden om in andere gevallen dat een schip illegaal ligplaats heeft ingenomen handhavend op te treden, juist vanwege de bijzonder grote omvang van de General Maczek en de ernst van de inbreuk die het schip daardoor op de openbare orde maakte, kunnen inperken. Maasdok heeft betoogd dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel zou hebben gehandeld, doch heeft nagelaten het beweerdelijk gelijke geval voldoende concreet aan te duiden, zodat dit betoog reeds daarom niet kan slagen. Verweerder heeft de aanschrijving tot verwijdering van het schip terecht en op goede gronden gehandhaafd terwijl ook overigens niet is gebleken, dat het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, in tegenwoordigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2003 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. A. Zweipfenning w.g. Willemsen Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 10 november 2003 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.